Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF0103

Datum uitspraak2008-09-09
Datum gepubliceerd2008-09-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07/400085-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing TBS met dwangverpleging.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnrs.: 07.400085-07, 07.460729-07 en 07.400239-07 (gev.ttz.) Uitspraak : 9 september 2008 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] geboren op [geboortejaar] wonende [adres] thans in voorarrest verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen Overijssel, Huis van Bewaring Zwolle, te Zwolle. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2007, 10 januari 2008, 8 april 2008, 1 juli 2008 en 27 augustus 2008. De verdachte is verschenen ter terechtzitting van 27 augustus 2008, bijgestaan door mr. H.J. Bos, advocaat te Amsterdam. De officier van justitie, mr. C.C.S. Bordenga, heeft ter terechtzitting gevorderd: - verdachte vrij te spreken van het met parketnummer 07.400239-07 onder 1. primair en van het met parketnummer 07.460729-07 onder 2. ten laste gelegde; - verdachte te veroordelen ter zake het met parketnummer 07.400085-07 onder 1. primair, 2., 3., 4., het met parketnummer 07.400239-07 onder 1. subsidiair, 2., 3., 4. en het met parketnummer 07.460729-07 onder 1. primair, 3., 4., 5. en 6. ten laste gelegde (en de ad informandum ten laste gelegde feiten) tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht; - te gelasten dat de verdachte voor het met parketnummer 07.400085-07 onder 1. primair, 2., 3., 4., het met parketnummer 07.400239-07 onder 1. subsidiair, 2., 3., 4. en het met parketnummer 07.460729-07 onder 1. primair, 3., 4., 5. en 6. ten laste gelegde ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] personenvervoer ([naam]) tot een bedrag van € 50,25, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] (gemachtigde [naam] tot een bedrag van € 200,00, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] (gemachtigde [naam] tot een bedrag van € 150,00, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag; - toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam] tot een bedrag van € 1255,00, alsmede oplegging van de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van dit slachtoffer tot voornoemd bedrag; - de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes; - teruggave aan aangeefster [naam] van de inbeslaggenomen personenauto (Volkswagen Polo 1999 kleur grijs [-- -- --] en het kentekenbewijs ([-- -- --]. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgen de tenlasteleggingen met de parketnummers 07.400085-07, 07.460729-07 en 07.400239-07, welke tenlastelegging met parketnummer 07.400085-07 ter terechtzitting van 10 januari 2008 is gewijzigd) De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 07.400085-07, 07.460729-07 en 07.400239-07 ten laste gelegde feiten respectievelijk als de feiten 1., 2., 3., 4., de feiten 5., 6., 7., 8., 9., 10. en de feiten 11., 12., 13. en 14.. BEWIJS De verdachte dient van het onder 3., 6., 9., 10., 11. primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1. primair, 2., 4., 5. primair, 7., 8., 11. meer subsidiair, 12., 13. en 14. ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde aangevoerd dat er geen sprake is van uitvoeringshandelingen van de zijde van verdachte, nu verdachte slechts zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld en een kopie van zijn paspoort en adresgegevens heeft gegeven. De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte door het verstrekken van zijn bankrekeningnummer, identiteits- en adresgegevens en door vervolgens geld te ontvangen van Groene Land Achmea – wetende dat hij hier geen recht op had – en door vervolgens dit geld van zijn rekening te halen en te gebruiken, wel degelijk uitvoeringshandelingen heeft verricht. Gelet hierop is het medeplegen van verduistering wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw van verdachte opgemerkt dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is omschreven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door als klant in de taxi te stappen en de bestemming te noemen, de taxichauffeur heeft doen geloven dat hij de taxirit – zoals algemeen te doen gebruikelijk is – na afloop zou betalen. De tenlastelegging is hiermee voldoende feitelijk omschreven. Van het onder 1. primair, 2., 4., 5. primair, 7., 8., 11. meer subsidiair, 12., 13. en 14. meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Feit 1. primair: Medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, strafbaar gesteld bij artikel 322, junctis de artikelen 321 en 47 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 2.: Oplichting, meermalen gepleegd, strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 4.: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, strafbaar gesteld bij artikel 311, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 5. primair: Diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 312, juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 7.: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, strafbaar gesteld bij artikel 267, juncto artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 8.: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 11. meer subsidiair: Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 12.: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 13.: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Feit 14.: Poging tot zware mishandeling, strafbaar gesteld bij artikel 302, juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Daarbij heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat de verdachte zich, naast de bewezenverklaarde feiten, ook schuldig heeft gemaakt aan vernieling en verder aan het dragen van een wapen van categorie ?V, zoals valt af te leiden uit de overige ter kennisneming van de rechtbank gebrachte processen-verbaal van politie, welke zich in het onderhavige dossier bevinden, en zoals ook door de verdachte ter terechtzitting is bevestigd. Op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht brengt de rechtbank bij het opleggen van na te melden straf in rekening de straf die de verdachte bij vonnis d.d. 18 januari 2007 van de politierechter te Zwolle-Lelystad terzake van diefstal en diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, is opgelegd. Bij de op te leggen sanctie heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met de feiten zoals die zijn telastegelegd en bewezen verklaard de samenleving buitengewoon veel overlast heeft veroorzaakt. Verdachte heeft de afzonderlijke slachtoffers van de feiten in hun gevoel van respect voor hun eigendommen, hun persoon dan wel voor hun lichamelijke integriteit direct en meermaals ook op grove wijze aangetast. Dit dient hem zwaar te worden aangerekend. Uit het oogpunt van vergelding rechtvaardigen de daden van verdachte op zichzelf genomen - en rekening houdend met hetgeen de deskundigen Nijhuis-Quanjel en Heinsman in hun rapportages en ter zitting hebben betoogd omtrent de mate waarin verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden - dan ook een vrijheidsstraf van substantiële duur. Voorts overweegt de rechtbank dat de door verdachte gepleegde feiten in de tijd gezien steeds ernstiger zijn geworden, hetgeen grote zorgen baart. Naast vergelding dient de aan verdachte op te leggen sanctie er dan ook op gericht te zijn te voorkomen dat hij in de toekomst voortgaat met strafbaar gedrag. In dat verband acht de rechtbank van belang dat de deskundigen Nijhuis-Quanjel en Heinsman, die in de onderhavige zaken beiden twee maal hebben gerapporteerd, als uitdrukkelijk advies hebben gegeven dat verdachte – ter voorkoming van recidive – (klinische) behandeling behoeft en dat dan wel in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Anders dan door de verdediging is betoogd, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding te oordelen dat het door de deskundigen verrichte onderzoek ontoereikend is geweest om de door hen getrokken conclusies te kunnen rechtvaardigen. Om een dergelijke ver strekkende conclusie te kunnen trekken had de verdediging op zijn minst een deskundige tegenrapportage over dienen te leggen. Ter zitting van 27 augustus 2008 zijn beide deskundigen voorts omtrent hun adviezen bevraagd en zijn zij standvastig gebleken in hun conclusies. Ter zitting is door hen aangegeven dat mede in verband met het belang om de door hen bij verdachte waargenomen motivatie voor behandeling op peil te houden, het regime van terbeschikkingstelling met voorwaarden aangewezen is en dat het regime van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wat dit betreft – in hun woorden – een brug te ver is. De deskundigen hebben zich over terbeschikkingstelling met dwangverpleging slechts uitgelaten voor het geval een scenario zich zou voordoen waarin verdachte de aan een eventuele terbeschikkingstelling verbonden voorwaarden zou overtreden. De via het NIFP geïndiceerde behandelkliniek Hoeve Boschoord heeft (uiteindelijk) echter laten weten dat verdachte in die kliniek gebruik kan maken van het bij die kliniek aanwezige behandelaanbod maar dan slechts in het kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daarbij is gewezen op de ten aanzien van verdachte ingeschatte behandel- en zorgintensiteit in combinatie met het gewenste beveiligingsniveau. Ter zitting van 27 augustus 2008 zijn de deskundigen Nijhuis-Quanjel en Heinsman, de Coördinator Indicatiestelling Forensische Zorg van het NIFP ([naam]), het Hoofd Intake en Opname van Hoeve Boschoord ([naam]) en de Reclassering van het Leger des Heils ([naam] in elkaars bijzijn gehoord aangaande de door hen uitgebrachte rapporten. Elk van deze personen dan wel instellingen is daarbij – gehoord hebbend elkaars argumenten – bij de door hen ingenomen standpunten gebleven. De rechtbank kan niet anders dan constateren dat de behandelingsmodaliteit die door de geraadpleegde psycholoog en psychiater in het geval van verdachte een en andermaal is geadviseerd, feitelijk niet uitvoerbaar blijkt omdat met name de in aanmerking komende kliniek niet met verdachte in zee wil gaan zonder het regime van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Dit betekent dat voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden in elk geval de praktische mogelijkheid ontbreekt. In aanmerking genomen dat het van het grootste belang is dat verdachte voor de toekomst wordt afgehouden van het gedrag dat hij tot dusverre heeft laten zien en dat hij dus wordt gestimuleerd om een behandeling te ondergaan, dat de beide geraadpleegde deskundigen tegen die achtergrond uitdrukkelijk hebben gekozen voor de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en dat zij terbeschikkingstelling met dwangverpleging slechts als uiterste noodscenario hebben geschetst, is de rechtbank van oordeel dat de huidige stand van zaken het opleggen van de door de Officier van Justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, als gevolg van het zeer verstrekkende karakter van die maatregel in relatie tot de ernst van de bewezen verklaarde feiten, niet kan rechtvaardigen. Niettemin acht de rechtbank het van belang dat verdachte wordt gestimuleerd een behandeling aan te gaan. Verdachte heeft ter zitting ondubbelzinnig te kennen gegeven bereid te zijn een behandeling te ondergaan. Nu het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling in enigerlei vorm – zoals volgt uit het hiervoor gaande - niet in aanmerking komt en omdat er voor het opleggen van de verplichting om een klinische behandeling te ondergaan in de voorhanden zijnde rapportages voor de rechtbank geen grondslag bestaat, rest de rechtbank geen andere mogelijkheid de noodzakelijke behandeling van verdachte te realiseren dan door de aan verdachte op te leggen vrijheidsstraf voor een substantieel deel in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onder reclasseringsbegeleiding stelt en zich houdt aan de door deze instelling te geven aanwijzingen en voorschriften, ook als dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij een verslavings- of dubbeldiagnosekliniek. Niets staat er overigens aan in de weg dat verdachte zich op vrijwillige basis klinisch zal laten behandelen. Het voorgaande betekent dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de periode die door verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, en dat een gedeelte van 10 maanden van die gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van twee jaren niet opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten en onder de hierna te formuleren bijzondere voorwaarde. De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes (kleur zilver; merk Hemp Cutter) dient te worden onttrokken aan het verkeer, omdat het een voorwerp is met behulp van welke het onder 11. bewezen verklaarde en strafbaar verklaarde feit is begaan, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal de teruggave aan aangeefster [naam] gelasten van de inbeslaggenomen aan haar toebehorende personenauto (Volkswagen Polo, 1999, kleur grijs, kenteken [-- -- --] en het kentekenbewijs (kenteken [-- -- --]. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 28 mei 2008; - een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport d.d. 5 september 2007, uitgebracht door G.M. Slont, reclasseringswerker van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering; - een de verdachte betreffend psychologisch rapport d.d. 8 september 2007, uitgebracht door drs. M.G.J. Nijhuis-Quanjel, klinisch psycholoog; - een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 29 september 2007, uitgebracht door drs. L.P. Heinsman, psychiater en vast gerechtelijk deskundige; - een brief d.d. 3 januari 2008, uitgebracht door [naam], Hoofd Intake en Opname van Hoeve Boschoord; - een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 9 januari 2008, uitgebracht door [naam] reclasseringswerker van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering; - een de verdachte betreffend aanvullend psychiatrisch rapport d.d. 19 maart 2008, uitgebracht door drs. L.P. Heinsman, psychiater en vast gerechtelijk deskundige; - een de verdachte betreffend aanvullend psychologisch rapport d.d. 20 maart 2008, uitgebracht door drs. M.G.J. Nijhuis-Quanjel, klinisch psycholoog; - een de verdachte betreffend adviesrapport d.d. 4 april 2008, uitgebracht door [naam] reclasseringswerker van Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering; - een brief d.d. 18 juni 2008, uitgebracht door [naam], Coördinator Indicatiestelling Forensische Zorg; - een brief d.d. 1 juli 2008, uitgebracht door [naam], Coördinator Indicatiestelling Forensische Zorg; - een brief d.d. 3 juli 2008, uitgebracht door [naam], hoofd Intake en Opname van Hoeve Boschoord; - de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36c, 36f, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij [naam] personenvervoer Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [naam] personenvervoer ([naam]) rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 2. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 50,25, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 2. bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 50,25 ten behoeve van het slachtoffer [naam] personenvervoer ([naam]). Benadeelde partij [naam] De verdachte zal van de aan de vordering van de benadeelde partij [naam] (gemachtigde [naam] ten grondslag liggende feiten worden vrijgesproken en derhalve zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [naam] (gemachtigde [naam] in zijn vordering niet-ontvankelijk is. Benadeelde partij [naam] Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [naam] (gemachtigde [naam] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 13. bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 13. bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 150,00 ten behoeve van het slachtoffer [naam] (gemachtigde [naam]. Benadeelde partij [naam] Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [naam] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte onder 11. meer subsidiair bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is, gelet op de inhoud van het “voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces” en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1000,00 (aan immateriële schade), vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering van de benadeelde partij, die in die vordering ontvankelijk is, is in dier voege toewijsbaar. De vordering van de benadeelde partij [naam] is naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft (te weten het bedrag van € 255,00 wegens verlies van no-claim-korting) niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafgeding. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering voor dat deel niet ontvankelijk is en dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal voorts terzake van het onder 11. meer subsidiair bewezen verklaarde feit aan de verdachte op de voet van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom van € 1000,00 ten behoeve van het slachtoffer [naam]. BESLISSING Ten aanzien van de tenlastelegging Het onder 3., 6., 9., 10., 11. primair en subsidiair ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1. primair, 2., 4., 5. primair, 7., 8., 11. meer subsidiair, 12., 13. en 14. ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1. primair, 2., 4., 5. primair, 7., 8., 11. meer subsidiair, 12., 13. en 14. meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot 10 maanden, niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven door of namens Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering, ook indien dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij een verslavingskliniek of een dubbeldiagnosekliniek, zulks zolang deze instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen mes (kleur zilver; merk Hemp Cutter). De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen personenauto (Volkswagen Polo, 1999, kleur grijs, kenteken [-- -- --] en het inbeslaggenomen kentekenbewijs (kenteken [-- -- --] aan aangeefster [naam]. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam] personenvervoer De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] personenvervoer ([naam]), wonende te Zwolle, van een bedrag van € 50,25 (zegge: vijftig euro en vijfentwintig eurocent). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 50,25, ten behoeve van het slachtoffer [naam] personenvervoer ([naam]), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam] De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam] (gemachtigde [naam] in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] (gemachtigde [naam], domicilie kiezende te Zwolle, van een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 150,00, ten behoeve van het slachtoffer [naam] (gemachtigde [naam], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam] De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam], domicilie kiezende te Zwolle, van een bedrag van € 1000,00 (zegge: duizend euro). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank legt op aan verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 1000,00, ten behoeve van het slachtoffer [naam], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij inzoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat inzoverre komt te vervallen. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [naam] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat hij zijn vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Aldus gewezen door mr. G.A. Versteeg, voorzitter, mrs. F. Koster en L.J.C. Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2008.